Schrif­te­lijke vragen: Eiken­pro­ces­sierups


Indiendatum: 19 mei 2022

Inleiding

De eikenprocessierups is een terugkerend probleem, door de brandharen zorgt dit beestje voor veel ellende. Het is ook een symbool van een verstoorde balans in de natuur, deels als resultaat van het groenbeheer en deels door klimaatverandering. De eikenprocessierups is juist erg blij met de rijtjes hoog opgekroonde eiken die een comfortabel warme bast hebben door opkaatsende warmte van de bestrating. Tel daarbij het gebrek aan natuurlijke vijanden (vogels en insecten) op en je begrijpt waarom de eikenprocessievlinder aan gezinsuitbreiding doet. Eindhoven bestrijdt de rups nu met kleine aaltjes (nematoden) die via mond, anus of luchtgaten het lichaam van de rups binnendringen en eitjes leggen waardoor de rupsen na een darminfectie langzaam gedood worden en met Xentari, een omstreden gif (volgens de definitie van Van Dale).

Raadsvragen

  1. Is de wethouder ervan op de hoogte dat deze methoden niet specifiek de eikenprocessierups bestrijden, maar alle insecten? En dat het juist ook de natuurlijke predatoren zoals de koolmees, vleermuis en het 2-stippelige lieveheersbeestje benadeelt?
  2. Hoe verantwoordt het college het gebruik van deze middelen gezien de schade die het toebrengt?
  3. Is de wethouder op de hoogte dat steeds meer gemeenten, zoals Bergeijk in samenwerking met de universiteit van Wageningen, afzien van deze methoden en kiezen om de balans in de natuur te herstellen om zo tot een duurzame en goedkope oplossing te komen?
  4. Is de wethouder het met ons eens dat het voorkomen dat er een plaag komt het meest wenselijk is, omdat dit minder overlast en substantieel lagere terugkerende kosten met zich meebrengt en daarnaast veel diervriendelijker is?
  5. Is de wethouder het met ons eens dat het goed inrichten van het ecosysteem en het creëren van een ecologische balans de biodiversiteit en ecologische weerbaarheid van de stad verhoogt?
  6. Is de wethouder het met ons eens dat een betere diversiteit in het bomenbestand, een andere vegetatiekeuze en andere beheermethodes en -strategieën grote verbeteringen in de leefomstandigheden voor de natuurlijke vijanden van de eikenprocessierups kunnen creëren en de kansen van de eikenprocessierups hiermee enorm af kunnen nemen?
    1. Zo ja, is de wethouder bereid deze zaken aan te passen en hier een plan voor op te stellen?
    2. Zo nee, wat is hiervoor de reden? Kan de wethouder uitleggen hoe hij tot dit standpunt komt en op welke onderzoeken dit is gebaseerd?
  7. Is de wethouder bekend met de door J. Grootens en A. Zuring in 2015 beschreven ‘(2-)5-10-20 regel’? Wat is zijn mening hierover?
    1. Is de wethouder op de hoogte dat 23,5% van het Eindhovense bomenbestand eiken betreft, waar dit volgens bovengenoemde regel slechts 10% van het bomenbestand mag zijn om de risico’s op ziekten en plagen voldoende te beperken?
    2. Wat vindt de wethouder van het overmatige risico dat hierin door de gemeente wordt gelopen?

Namens de fractie Partij voor de Dieren,

Jonas Roothans, raadslid
In samenwerking met Martijn Verhees, Commissielid

Indiendatum: 19 mei 2022
Antwoorddatum: 22 jun. 2022

Antwoord van burgemeester en wethouders

1. Is de wethouder ervan op de hoogte dat deze methoden niet specifiek de eikenprocessierups bestrijden, maar alle insecten? En dat het juist ook de natuurlijke predatoren zoals de koolmees, vleermuis en het 2-stippelige lieveheersbeestje benadeelt?

Het college is er van op de hoogte dat de biologische middelen met nematoden en Bacillus thuringiensis (merknaam Xentari) geen selectieve bestrijdingsmiddelen zijn. Dat wil zeggen dat bij het gebruik van nematoden insecten die zich op dat moment in het larvale stadium bevinden (inclusief het lieveheersbeestje) worden bestreden. Bij Bacillus thuringiensis worden bij gebruik, de op dat moment aanwezige bladetende insecten bestreden. De genoemde middelen hebben na aanbrengen een beperkte werkingstijd (enkele uren tot 2 dagen) waardoor de werking tijdelijk is op zowel eikenprocessierups als op andere dieren. Deze korte werkingstijd is onder normale omstandigheden voldoende om de eikenprocessierups te bestrijden en betekent tegelijkertijd dat het middel minder lang nadelen oplevert voor andere fauna.

2. Hoe verantwoordt het college het gebruik van deze middelen gezien de schade die het toebrengt?

Er was de afgelopen jaren zowel landelijk als in Eindhoven sprake van een toename van de plaagdruk van eikenprocessierups met bijbehorende risico’s voor de volksgezondheid. Op basis van te verwachten plaagdruk heeft Eindhoven in 2019 en 2020 alleen waar preventieve bestrijding is toegestaan dit uitgevoerd. Tevens is en wordt jaarlijks curatief bestreden door nesten weg te zuigen. Tegelijkertijd is meer aandacht besteedt aan de ontwikkeling van een robuuster ecosysteem voor meer natuurlijke vijanden.

Bij de preventieve bestrijding is en wordt gebruik gemaakt van de vlinderkaart van de vlinderstichting met daarop de vlindergevoelige gebieden. Er zijn gebieden onderscheiden met een hoge bescherming van vlinders (geen preventieve bestrijding), gebieden met een lagere bescherming van vlinders (preventieve bestrijding met nematoden) en de niet vlindergevoelige gebieden (preventieve bestrijding met Bacillus).

Om de natuurlijke plaagonderdrukking te onderzoeken en op gang te brengen is in 2020 gestart met een proef waarbij 6 speciale kasten met oude nesten inclusief natuurlijke vijanden verspreid in de stad zijn opgehangen. In 2021 is het aantal kasten verhoogd tot 17 stuks.

Ook zijn de afgelopen jaren nestkasten voor koolmezen aan (groepen) bewoners beschikbaar gesteld om in hun buurt op te hangen.

Naast onze goed ontwikkelde kruidenrijke bermen wordt met ingang van dit jaar in 1/3 van de stad gazon omgezet in kruidenrijk gras door middel van een ander beheer. Ook voor de rest van de stad wordt dit de komende jaren nagestreefd.

Naast het opbouwen van een robuuster ecosysteem is begonnen met het verminderen van de preventieve bestrijding. In 2021 en 2022 zijn omgevingsrisico analyses uitgevoerd om te bepalen waar stoppen met preventieve bestrijding de minste risico’s geeft voor de volksgezondheid. Hierdoor is in 2021 33 % en in 2022 45% biologische middelen minder gebruikt ten opzichte van 2019/2020. Het streven is om het gebruik in de komende jaren verder af te bouwen. Om ernstige overlast te voorkomen doen we dit gefaseerd en op basis van de omgevingsrisico analyse zodat een natuurlijke plaagonderdrukking kan worden opgebouwd, zonder risico voor de volksgezondheid.

3. Is de wethouder op de hoogte dat steeds meer gemeenten, zoals Bergeijk in samenwerking met de universiteit van Wageningen, afzien van deze methoden en kiezen om de balans in de natuur te herstellen om zo tot een duurzame en goedkope oplossing te komen?

Het college is ermee bekend dat verschillende gemeenten samen met het kennisplatform Eikenprocessierups werken aan een verbetering van kennis over natuurlijke bestrijding in combinatie met de inzet van biologische middelen. We volgen deze ontwikkeling (en andere ontwikkelingen) samen met onze externe adviseur op het gebied van eikenprocessierups die nauw betrokken is bij genoemde samenwerking.

4. Is de wethouder het met ons eens dat het voorkomen dat er een plaag komt het meest wenselijk is, omdat dit minder overlast en substantieel lagere terugkerende kosten met zich meebrengt en daarnaast veel diervriendelijker is?

Het college vindt het wenselijk dat we de komende jaren inzetten op het verder ontwikkelen van onze omgevingsrisico-analyse en de bevordering van natuurlijke (ecosysteem gerichte) plaagonderdrukking ter voorkoming van plagen. Dit vraagt om een lange termijn aanpak waarbij meer aandacht en wellicht financiën nodig zijn voor een curatieve aanpak. Blijft staan dat ieder dier dat niet bestreden hoeft te worden per definitie een diervriendelijkere aanpak oplevert.

5. Is de wethouder het met ons eens dat het goed inrichten van het ecosysteem en het creëren van een ecologische balans de biodiversiteit en ecologische weerbaarheid van de stad verhoogt?

Het college deelt die mening en streeft naar een verhoging van de biodiversiteit en het benutten van de ecosysteemdiensten door een gezond ecosysteem in stedelijk gebied voor zover mogelijk (zie ook antwoord vraag 2). Deze ecosysteemdiensten kunnen o.a. worden geoptimaliseerd door voldoende variatie in beplantingen en de stimulering van natuurlijke vijanden.

6. Is de wethouder het met ons eens dat een betere diversiteit in het bomenbestand, een andere vegetatiekeuze en andere beheermethodes en -strategieën grote verbeteringen in de leefomstandigheden voor de natuurlijke vijanden van de eikenprocessierups kunnen creëren en de kansen van de eikenprocessierups hiermee enorm af kunnen nemen?
a. Zo ja, is de wethouder bereid deze zaken aan te passen en hier een plan voor op te stellen?
b. Zo nee, wat is hiervoor de reden? Kan de wethouder uitleggen hoe hij tot dit standpunt komt en op welke onderzoeken dit is gebaseerd?

Het college houdt de landelijke ontwikkelingen scherp in de gaten en ziet zeker mogelijkheden voor een geleidelijke andere aanpak van eikenprocessierups. Onder andere door het verder ontwikkelen van onze omgevingsrisico-analyse en het ontwikkelen van een lange termijn visie voor plaagsoorten zoals eikenprocessierups en het bevorderen van natuurlijke plaagonderdrukking. Hierbij moeten we rekening houden met diverse factoren naast fauna zoals o.a. volksgezondheid, financiën, huidige vegetatie en regionale gegevens (m.n. hoge zandgrond) en acceptatie van bewoners.

We zijn van mening dat een grote diversiteit in beplantingen (bomen maar juist ook struiken en kruiden) wenselijk is. Daarbij hebben we te maken met een bestaand bomenbestand dat een grote waarde vertegenwoordigt voor de leefbaarheid in de stad (ecosysteemdiensten zoals verkoeling, opname CO2, afvangen fijnstof).

We stimuleren momenteel de aanplant van een diversiteit aan (mede inheemse) soorten waarbij we ons realiseren dat eiken ook een belangrijke bijdrage leveren voor fauna en passend zijn in deze omgeving van hoge zandgronden.

7. Is de wethouder bekend met de door J. Grootens en A. Zuring in 2015 beschreven ‘(2-)5-10-20 regel’? Wat is zijn mening hierover?
a. Is de wethouder op de hoogte dat 23,5% van het Eindhovense bomenbestand eiken betreft, waar dit volgens bovengenoemde regel slechts 10% van het bomenbestand mag zijn om de risico’s op ziekten en plagen voldoende te beperken?
b. Wat vindt de wethouder van het overmatige risico dat hierin door de gemeente wordt gelopen?

Ja het college is bekend met de regels zoals die ook worden gebruikt in de leidraad eikenprocessierups. Hierin wordt naast de Santamour diversiteitsregel (10-20-30) ook de 5-10-20 regel genoemd voor nieuwe inrichting. De genoemde regels van Grootens en Zuring gaan uit van (3-)7-15 30 (bestaande bomenbestanden) en (2-)5-10-20 regel bij nieuwe aanplant. We denken dat voor de analyse van het huidige bomenbestand de 10-20-30 regel een goede ondergrens is om als streefwaarde aan te houden en bij nieuwe aanplant te streven naar de 5-10-20 norm.

Hierbij is wel van belang dat bij analyse van het bomenbestand alleen kan worden uitgegaan van de individueel geregistreerde bomen. Immers alleen deze bomen zijn qua soort vastgelegd. Realiteit is dat er ook veel bomen en struiken staan bij particulieren en in bossen en bosplantsoen. Deze worden niet meegenomen bij een percentagebepaling en analyse van het bomenbestand. Ook is het schaalniveau variabel te gebruiken waardoor de verschillende regels op land, provincie, stad, buurt, straat niveau kunnen worden gebruikt.

Met een ecosysteem aanpak moeten we het risico verder verkleinen maar ook enige overlast accepteren van eikenprocessierups zonder de volksgezondheid in gevaar te brengen.

Eindhoven, 21 juni 2022